vrijdag 11 augustus 2017

Instinctief en onkenbaar


‘Nou, halverwege de inleiding liep ik al vast’, zei mijn vriendin N.

Ai.

Een goed boek, of het er nu één is dat je meesleept naar een andere wereld, of één dat je inzichten verschafte die je net nodig had… neemt voor mij een bijzondere plaats in. In boeken heb ik ontspanning gevonden, plezier, fascinatie, maar ook troost, herkenning, een schop onder mijn kont of verzachting. Een echt goed boek wordt een soort vriend. 

En vrienden aan elkaar voorstellen, dat is een heikele kwestie. Je wil dat ze elkaar leuk vinden (en dat ze niet naar jou kijken van ‘huh, wat is er mis met jou dat jij deze persoon leuk vindt?’). Als ik een boek helemaal geweldig vind, dan wil ik het dus enerzijds lekker voor mezelf houden. Anderzijds kan ik er zo vol van zijn, dat ik het toch ook wel erg graag wil delen. Die twee verlangens leiden er samen toe dat ik pas een boek aanbeveel als ik er bijna zeker van ben dat iemand het zal kunnen smaken.

‘Goh, weet je’, zei ik verzoenend, terugdenkend aan mijn eigen kennismaking. ‘De inleiding is niet zo representatief, hoor. Die is nogal droog in vergelijking met de rest. Misschien moet je gewoon eens een hoofdstuk proberen dat je vanzelf aanspreekt?’ 

We hadden het over De ontembare vrouw van Clarissa Pinkola Estés. Als sprookjesliefhebber van de bovenste plank én mens die zich graag begeeft in de diepere lagen van het leven was ik meteen verkocht toen vriendin A me een poos geleden aan dit boek voorstelde. Een symbolische analyse van sprookjes, verbonden aan levensfasen en -lessen? Sign me up. Estés heeft een heerlijke, krachtige schrijfstijl. Ze mengt echter, toegegeven, het intuïtief inzichtelijke met een diepgravende, analytische aanpak die nogal veel van je aandacht kan vergen. In de inleiding weegt dat laatste nogal door.

‘Nee, nee, dat is het niet,’ zei N. ‘Ik vind het erg raar dat de schrijfster “het instinct” zo ophemelt.’

‘Echt? Doet ze dat?’

‘Ja hoor…’ Ze dacht even na en citeerde toen een stukje, waarin Estés het verlies van de aansluiting op het natuurlijke instinct als een van de grootste pijnpunten van de moderne mens beschrijft.

Oh ja. Hoe had ik dat kunnen vergeten? Dat gevoel doortrok nog wel het hele boek. ‘Goh, dat was me helemaal niet zo opgevallen’, zei ik, wat verrast.

‘Maar je bent het toch wel met me eens dat net het de bedoeling is om je instincten niét meer te volgen? Om te leven op basis van een hoger, zuiverder gevoel?’

Ja, natuurlijk was ik het daarmee eens. Het is iets waar ik al lang in geloof. In het boek De Sleutel tot Zelf-Bevrijding, dat een belangrijke plek in mijn boekenkast inneemt, is het zelfs een van de speerpunten: als mens heb je het vermogen en de taak om de instincten die je drijven, te overstijgen. Om méér te zijn dan een dier dat handelt op basis van honger, voortplantingsdrang, vlucht-of-vecht-reflexen, enzovoort.

Hoe kwam het dan dat ik zo genoten had van een boek dat het tegengestelde leek te stellen? En me dat conflict niet eens meer kon herinneren? Toen ik wat verder doordacht over de strekking die verder in het boek lag, zag ik het. 

‘Volgens mij,’ zei ik, ‘is dit gewoon een kwestie van woordkeuze. Als je voor jezelf elke keer dat er “instinct” staat “intuïtie” leest, dan lees je volgens mij wat ze bedoeld heeft.’

‘Hm,’ zei N sceptisch. ‘Daarmee wordt het wel iets heel anders, ja.’

Later, wanneer ik op Facebook een kreet zie passeren waar ik het een beetje moeilijk mee heb – ‘je kent een ander nooit – alleen het oordeel dat je over hem velt’ – komt deze conversatie me weer te binnen, terwijl ik overweeg of ik het ermee eens kan zijn of niet. Ik vind het op zich een mooie gedachte. Hij maakt je alert, doet je stilstaan bij je vooroordelen. Maakt je ervan bewust dat je altijd door een bepaalde bril kijkt. 

Maar ben ik het er echt helemaal, honderd procent mee eens? Altijd? Hm. Dat weet ik niet.

Wat als ik deze gedachte eens toepas op die situatie met het boek?

Mijn vriendin N, die graag heeft dat iets zo rechtuit mogelijk wordt uitgedrukt, nam de schrijfster gewoon op haar woord – maar hing er daarbij wel haar eigen negatieve connotatie aan, die de schrijfster uiteraard niet kon bedoelen (Estés pleit er niet bepaald voor om de slaaf van dierlijke instincten te zijn). En zo beoordeelde ze dus de schrijfster als iemand waar ze geen aansluiting bij vond.

En ik, vanuit mijn overtuiging dat mensen die het niet met elkaar eens zijn, de helft van de tijd langs elkaar heen praten maar eigenlijk hetzelfde bedoelen… nam aan dat de schrijfster argeloos een ander woord had gekozen dan ik zelf zou doen, maar dat we het wel eens waren – en dacht er niet eens twee keer over na dat ze dat misschien wel heel bewust had gedaan. Waardoor ik de schrijfster heel makkelijk kan zien als iemand waar ik aansluiting bij vind.

Het is verdraaid goed toepasselijk, moet ik toegeven.

Het doet me denken aan de filosoof Emmanuel Levinas die ik tijdens mijn studie met enig verrast genoegen las. Levinas heeft het over de ‘Ander’, met een hoofdletter om aan te duiden dat die ander onkenbaar is – je mag niet proberen hem in jouw (belevings)wereldje in te passen, kort en héél vrij samengevat, want daarmee doe je hem tekort, maak je hem een stukje van jezelf, terwijl hij een autonoom, uniek individu is. 

Ik kon het indertijd tot op zekere hoogte goed eens zijn met Levinas. Maar ergens blijft het schoentje voor mij toch wringen. Misschien verzet ik me gewoon tegen een waarheid, omdat die onaangenaam is. Dat kan. Of is er een andere verklaring?

Terwijl mijn gedachten bladeren door de boeken die mijn vrienden zijn, vinden ze ineens een mooie parallel. De schrijfster van De ontembare vrouw en de schrijfster van De Sleutel tot Zelf-Bevrijding hebben een draad, zo geen rode, dan toch een oplichtende… die heel gelijkaardig oogt. Allebei schrijven ze vanuit een gevoel van erbarmen met de wereld, én… vanuit een gevoel dat we allemaal door een spirituele maar heel reële werkelijkheid met elkaar verbonden zijn.

En dan denk ik: als er verbondenheid is… is er dan geen voelen?

En als er voelen is, kan er dan geen kennen zijn?

Wij mensen zijn het vaak genoeg oneens… en we schudden ons hoofd van ‘nee, ik begrijp niks van hem/haar’… Maar zijn we niet even vaak samen ontroerd, gegrepen, aangedaan, blij, ontzet – al is het maar over een uitzonderlijk goed boek? Dan moet er toch wel iéts in de ander zijn dat we (her)kennen.

Dát is wat ik mis in die uitspraak. De erkenning dat er iets essentieels is, in een ander mens, dat kan trillen op dezelfde vibratie als in jou. En als dat gebeurt, voel je dat zonder twijfel. Ondanks al zijn rare, mooie, lieve, vervelende, wonderbaarlijke manieren van Anders zijn… voel je op zo’n moment dat hij of zij, net als jij, een stukje Leven is. En heel even... kort of een beetje langer… kén je hem of haar... zoals je jezelf kent. Ben je klaar om bij het volgende misverstand weer wat meer moeite te doen om tot begrip te komen. En dat begrip kan ver voorbij elk oordeel reiken.  

vrijdag 28 juli 2017

Systematisch

Ik kijk verstoord naar mijn handen die op het stuur liggen. De huid trekt tegen, telkens als ik mijn vingers steviger om het stuur sluit om een bocht te nemen.
Ik heb handcrème. Natuurlijk heb ik handcrème: als doorsnee zeep al zorgt voor een droge huid, je niettemin geen handschoenen aantrekt om te poetsen, én dan ook nog eens af en toe met kunstklei werkt… dan krijg je op een gegeven moment wel door dat een tubetje handcrème in huis halen geen gek idee is.
Hebben is natuurlijk niet genoeg, je moet hem wel gebruiken. En dat was ik ook zeker van plan, vanmorgen. Alleen werd ‘doe ik straks wel even, nu geen zin in’ uiteindelijk weer eens ‘niet’.
Een beetje mopperend op mezelf rijd ik door. Nu dat vervelende trekkerige stadium is bereikt, blijft dat natuurlijk de hele dag zo’n onbenullige maar vervelende ergernis. Had ik vanmorgen niet éven de tijd kunnen nemen, zoals ik me gisteren voornam? Of eergisteren? Of misschien vóór ik last begon te krijgen, zoals een nuttig boekje over werken met klei suggereert?
Voor de zoveelste keer bedenk ik me dat ik soms toch wel wat meer orde in mijn leven kan gebruiken. Die rommelige gewoonte om dingen een beetje uit te stellen tot ze echt écht nodig zijn, of spullen te laten rondslingeren tot ik echt écht moet gaan opruimen omdat er anders geen plaats meer is om te denken, is verdraaid hardnekkig.
En dan klikt er ineens iets in mijn geheugen. Mijn handen ontspannen al een beetje.
Mijn zwemtas van eergisteren. Toen het zwembad onverwacht gesloten bleek. Die heb ik daarna rommelig en wel in de koffer van de auto laten slingeren. En wat heb ik ooit in het zijvakje gestopt? Jawel, het restje van een reistubetje handcrème. Tien minuten later sta ik, tegen de openstaande koffer geleund, opgewekt mijn handen in te smeren. Terwijl ik ze tevreden open en dichtknijp, bedenk ik me hoe grappig het eigenlijk is: rommelige neiging 1 werd opgevangen door rommelige neiging 2.
Stel nu dat ik gisteren wél meteen mijn sporttas had opgeruimd? Dan had ik mooi kunnen fluiten naar de handcrème. Je zou er bijna de conclusie aan kunnen vastknopen dat rommeligheid te prefereren is. Een soort systeem op zichzelf.

Het doet me grappig genoeg denken aan een gesprek dat ik al meer dan eens heb gevoerd, over het volgen van signalen op je levenspad: luisteren naar de taal van je lichaam, alert zijn op dingen die niet zomaar toevallig gebeuren.
‘Is dat niet vreselijk vermoeiend, de hele tijd op alles lopen letten?’ vraagt iemand dan (of toch iets in die trant).
De eerste keer moest ik heus even bijschakelen om te snappen waar die vraag vandaan kwam.
Kost dat moeite dan, gewoon zien wat er gebeurt? Je bent er toch zelf bij?
Oh wacht, nee… het gaat erom dat je moet stilstaan bij wat er gebeurt.
Maar het is toch een stuk productiever om op tijd een richtingaanwijzer te volgen, in plaats van blind door te hollen, zonder naar aanwijzers te kijken, zodat je in Brussel staat, terwijl je in Antwerpen had moeten zijn?
Oh wacht, nee… het gaat erom dat je moet leren dat een blauwe pijl betekent ‘die kant op’ en een rood stoplicht ‘even wachten’. Je moet ze eerst leren herkennen, maar na enige tijd gaat het vanzelf, in een oogopslag.
Tot ik kon zeggen: ‘Nee hoor, eens je het idee hebt leren kennen, gaat het vanzelf. Het bespaart je net een hoop verloren energie, eigenlijk.’
Maar als je halverwege dat proces bent, dan lijkt dat niet zo. Dan probeer je te leren uitmaken hoe dat zit, met die richtingaanwijzers. Je probeert ingespannen uit te vinden waar je hoofdpijnaanvallen vandaan komen, hebt daardoor wat minder aandacht en geduld voor een zeurende geliefde, snauwt ‘hou je mond, ik heb al hoofdpijn van je gekregen en die probeer ik nú op te lossen!’, krijgt ruzie, en die hoofdpijn… wordt alleen maar erger.
Heel nuttig lijkt dat dan, luisteren naar je lichaam, maar niet heus. Als je iets nieuws in je leven brengt dat goed is, zou dat dan niet problemen moeten oplossen? Zou dat niet ‘vanzelf’ moeten gaan?
Ja, enerzijds wel. Iets nieuws dat echt goed voor je is, dat voel je volgens mij meteen. Ik geloof er niet zo in dat je iets tegen je gevoel in zou moeten binnenhalen.
Wat er echter gebeurt, is dat je halverwege zit. Halverwege van het ene systeem naar het andere. Je hebt de zwemtas binnengezet, maar je neemt nog niet de tijd om ’s ochtends rustig je handen te verzorgen. Je probeert te luisteren naar je lichaam, maar neemt er nog niet de volle verantwoordelijkheid voor.
Je problemen zitten hem niet zozeer in het realiseren van het nieuwe systeem, als in het loslaten van het oude, en dat is een belangrijk verschil. Want een gewoonte loslaten kan moeilijk zijn, louter en alleen omdat het een gewoonte is. Het hoeft daar echt geen goeie gewoonte voor te zijn. Dat hebben we allemaal wel al eens meegemaakt bij het proberen afleren van iets dat we kwijt wilden, of het nu de verkeerde uitspraak van een woord was, roken, altijd ‘ja’ zeggen of het dopje niet op de tandpasta doen.

Overschakelen naar een nieuw systeem is met andere woorden niet altijd makkelijk. Als het met een beetje hobbels en schokken gepaard gaat, ben je al gauw geneigd om je plan tot verandering overboord te gooien, omdat het je leven duidelijk niet makkelijker maakt. Maar het zou kunnen voortkomen uit het feit dat je twee systemen door elkaar aan het haspelen bent… en dan gaat het erom nét wat langer vol te houden.
Maar het zou toch kunnen dat het nieuwe systeem gewoon écht slechter is? Niet werkt?
Ja, tuurlijk. Soms zijn oude systemen gewoon goéd en moet je er niet aan zitten.
Hoe weet je dan of het de moeite is om door te zetten?
Alleszins dus niet door af te wegen hoe lastig het is om het oude systeem los te laten. Oude gewoontes fluisteren altijd dat ze betrouwbaar zijn en dat alle problemen aan nieuwerwetse onzin te wijten zijn.
Laat liever doorwegen wat het nieuwe systeem je brengt op het momenten dat het oude niet in de weg loopt. Is dat de moeite? Een echte bijdrage aan, verbetering in je leven? Dan is even volhouden in het proces van loslaten enerzijds en waarmaken anderzijds een investering die de moeite is!
Zou je besluiten om maar niet te verhuizen naar een huis dat groter, lichter, fijner van sfeer en gezelliger is dan het oude… omdat het een hels karwei is om je volgepropte schuur leeg te ruimen? Als je niet verhuisde, dan hoefde dat niet, maar niemand zal dat als reden zien om zijn verhuizing af te blazen.
Ja, er komt wellicht een hoop troep boven, bij het uitruimen van de schuur. En misschien zit je ’s avonds vermoeid een splinter uit je hand te peuteren. Maar verstopt achter een oude kast heb je ook iets gevonden waar je het bestaan al lang van vergeten was… een stukje van jezelf, dat een ereplaatsje krijgt in je nieuwe, lichte thuis.  

 

vrijdag 23 juni 2017

Reizen om te leren


‘Hm. Dit is dus ook niet de snelweg.’

Mijn geliefde zit gebogen over de overzichtskaart van Kreta. We hebben het kleurige ding gratis gekregen van een behulpzame bediende in een autoverhuurbedrijf (waar we niet eens onze auto gehuurd hebben). Je moet toch wat, als blijkt dat je gps dan tóch geen kaart van Kreta heeft. En de dichtstbijzijnde boekhandel honderd kilometer verderop is. 

‘Uhu’, piep ik, terwijl ik de volgende haarspeldbocht neem, het stuur stevig in mijn handen geklemd. Ik ontspan een beetje wanneer rechts naast mij geen afgrond meer is, maar een omhoog glooiende bergwand. 

Als inwoner van de lage landen voelt het vreemd. Ik zie de zee op een boogscheut afstand. Maar vlak naast mij is een berg. Horen die twee landschappen niet honderd kilometer uit elkaar te liggen? Een klein autootje hangt al een kwartier achter me, maar vindt het nu wel goed geweest, en schiet me voorbij. Gelukkig had ik niet eens tijd om me af te vragen of dat wel paste op deze smalle weg. 

Het snelle autootje nadert de auto die voor mij reed – een Kretenzer met een achterbak vol hout en minder haast. Een bocht nadert. Wie of wat erachter zit, we weten het niet. Mevrouw Snelle Auto mindert geen vaart, want een dergelijk detail kan geen reden zijn om niet in te halen.

Even ter herinnering: links is nog steeds die afgrond. Links inhalen, en dan ineens een tegenligger vanachter de bocht zou best wel eens problemen kunnen veroorzaken.

Ik vraag me nieuwsgierig af hoe dit verdergaat.

En dan zie ik het voor het eerst in werking, iets wat ik de rest van de vakantie zal komen te bewonderen als het Kretenzische systeem. Het gaat als volgt:

1. Meneer Langzame Auto ziet Mevrouw Snelle Auto in zijn achteruitkijkspiegel.
2. Meneer Langzame Auto schuift in een soepele beweging opzij, half op de pechstrook.
3. Mevrouw Snelle Auto rijdt hem vlotjes voorbij.

’s Lands wijs, ’s lands eer. De eerste dag kijk ik het nog een beetje aan. De volgende dag doe ik maar gewoon mee. Het duurt niet lang voor ik het systeem onder de knie heb. Meewarig ‘ach, toerist, toch’ denk, wanneer iemand met zweet in de handen vlak voor mij de berg opkruipt, en daadwerkelijk van de weg afgaat om mij te laten passeren. Had hij die pechstrook dan niet gezien?

Terug thuis, blijft Kreta nog een hele tijd in mijn gevoel en in mijn lijf zitten. Keukenexperimenten leveren Griekse halva op, in plaats van muffins. Ik verdiep me weer eens in de minoïsche cultuur in plaats van in renaissanceschilders. En van tijd tot tijd denk ik aan de wegen van Kreta, slingerend tussen halfafgeronde rotsen die in het landschap liggen alsof ze daar door een gigant zijn rondgestrooid. In mijn hoofd zit Kreta ook nog. 

In de jaren ’60 werd voor het eerst vastgesteld dat Kretenzers veel minder vatbaar zijn voor hart- en vaatziekten. Al snel volgde de populariteit van het ‘Kretenzische dieet’, dat iedereen datzelfde voordeel zou geven. Ik heb zelden zo lekker gegeten als op Kreta, dus een straf zou zo’n dieet alvast niet zijn. Maar zien we daarbij niet iets over het hoofd? Een levensstijl zit hem in meer dan voeding alleen. Het zit hem ook in de manier waarop je je levensweg bewandelt. Of waarop je erop rondrijdt. 

Op voorhand was ik gewaarschuwd voor het Griekse verkeer: reken maar op nerveus gedoe, lijnen die worden genegeerd, en iedereen rijdt snel! Maar in de praktijk? Geen bumperkleven, geen toeteren, geen flikkerende lampen in mijn achteruitkijkspiegel. Alleen een nonchalante interpretatie van wat een witte lijn nu eigenlijk betekent en een losse insteek wat betreft de vraag hoe strikt je regels moet navolgen.

Ik bepeinsde wat voor een gekke dingen regels eigenlijk zijn.

‘Een witte ononderbroken lijn is een MUUR,’ bulderde mijn leraar verkeerstheorie ooit. En dat had ik zo goed opgeslagen dat het niet eens meer in me opkwam dat een witte lijn in realiteit geen muur is. Dat je er best overheen kunt rijden als dat nodig is.

Nee, ik kom geen lans breken voor het negeren van de verkeersregels ten bate van een langer leven, laat dat duidelijk zijn. Maar het Kretenzische systeem zette me toch wel aan het denken.

Regels ontstaan als afspraken. Als we iets allemaal op één manier doen, dan werkt het. Als we met zijn allen afspreken dat we een witte lijn behandelen als een muur, dan hoeven we geen echte muur te bouwen. Maar soms is het wel even nuttig om je te realiseren dat we net zo goed iets heel anders hadden kunnen afspreken. Dan kun je pas evalueren welke regels je naleeft en waarom. Alleen omdat ze er zijn en ze je ooit aangeleerd zijn? Of omdat je ze echt zinnig vindt?

En hoe zit het in het algemeen met de manier waarop je met anderen samenleeft? Doe je dat ook volgens (ongeschreven) regels? En zo ja, zit je je dan wel eens te ergeren, in stilte je ergernis verbijtend, stilletjes foeterend over degene die het niet doet zoals het hoort, of over degene die het te goed doet zoals het hoort?

Misschien is het dan de moeite om eens het Kretenzische systeem te overwegen. Als iemand anders uit de band wil springen, maar jij niet… zet dan een stapje opzij, geef hem de ruimte om te springen zoveel hij wil, en zet rustig je weg verder. In het volle vertrouwen dat iedereen zijn eigen weg wel vindt, zolang we allemaal in de eerste plaats met onze eigen weg bezig zijn, en die zelfstandig bepalen.

Als iemand zo nodig iets wil doen dat jou geen goed idee lijkt… dan hoef je niet mee te doen. Je hoeft hem ook niet tegen te houden. Geef hem de ruimte om zijn eigen glorie of zijn eigen valkuil te beleven. 

En laat het vooral niet aan je hart komen.