maandag 15 februari 2016

De brug van communicatie


Het is hét advies bij elk probleem tussen twee mensen. Praat erover. Communicatie is alles. 

Het is goed advies, vind ik. Er is geen kloof zo groot, of hij valt te overbruggen door al pratend op zoek te gaan naar iets gemeenschappelijks. Aan weerskanten vind je gelijkaardige punten. Daaraan kun je je brug vastmaken. Al bestaat die in het begin maar uit één touw. 

Soms stampvoet je een tijdje rond, omdat degene aan de overkant maar niet begrijpt dat jij ‘gewoon’ wil dat hij het touw vastmaakt aan de steen bij zijn voeten. En dan zie je ineens dat hij het touw al uren geleden rond een boomstam heeft geknoopt. Je gaat op zoek naar een boom aan jouw kant. Je vindt er één. Of niet, maar dan kun je tenminste duidelijk maken dat het probleem hem zit in een gebrek aan bebladerde aanwezigen aan jouw zijde.

Eens je door hebt hoe het werkt, word je er echt enthousiast over. Je wordt een bruggenbouwer. 

Sommige mensen zijn niet zo’n bruggenbouwers. Die moet je echt heel duidelijke instructies geven. “Pak het touw met twéé handen vast. Heb je daar echt niks om het aan vast te maken? Hm, oké. Zeg, zie je die keilange plank daar? Misschien kun je die gewoon over de kloof naar me toe schuiven? Ik heb hier een paar balken, schuif hem daar maar overheen!”

Dat geeft niet. Het is een beetje moeizamer, het kan een beetje langer duren, maar je komt er wel.

Veel groter is het probleem wanneer de persoon aan de andere kant geen brug wil. Of dat zegt hij toch. 

Jij: “Laten we er gewoon even over praten.”
Hij: “Nee, ik wil er niet over praten.”
Jij: “Maar… communicatie is alles!”
Hij: “Nee. Dat kan niet. En hou er nu over op of ik word boos.”
Jij: “…” (verbijsterde stilte)

En dan dringt het tot je door: er komt geen brug.


(Dat gebeurt ergens tussen het moment dat je met rustige overreding vraagt: “Echt niet, weet je het zeker? Het zou zoveel beter zijn voor ons allebei!”… en het moment dat je het moedeloos opgeeft, met zere keel van het schreeuwen naar de overkant van een kilometerbrede kloof, pijnlijke schouders en geschaafde knieën van het rondklimmen op zoek naar een beter uitgangspunt, en bloedende handen omdat je probeerde je vast te houden aan de poten van een overvliegende adelaar, die dat helemaal niet kon waarderen. Hopelijk lang voor dàt moment. Het hangt er helemaal van af hoe volhardend je bent. Ik ben bij momenten nogal volhardend.) 

Wanneer wordt volharding iets slechts? Dat je in het leven niet meteen moet opgeven, is nogal duidelijk. Anders zou je bij de eerste de beste hindernis aan de kant gaan zitten en niks meer doen. Maar waar ligt de grens? Hoe lang hou je aan, voor je je pogingen tot het bouwen van een brug staakt? 

In theorie is het heel makkelijk. Niets is toeval. Alles is met elkaar verbonden. Dus zolang niets in jou protesteert, ben je nog geen grens gepasseerd. 

In de praktijk zijn mensen complexe wezens. Ze zetten zich iets in hun hoofd en drijven zichzelf naar dat doel toe. Of ze nu eindigen met een zere keel, pijnlijke schouders, geschaafde knieën en bloedende handen of niet. Dat zal menig bergbeklimmer kunnen beamen. 

Maar vroeg of laat dringt wel tot je door dat iets een pijnlijke kwestie geworden is. Dan weet je: je bent de grens al over. Je moet een stukje terug. 

(Zere keel of niet, je hebt daar helemaal geen zin in. Je wil liever verontwaardigd naar de adelaar staan roepen dat je meer van hem had verwacht. Maar je bewaart je waardigheid.) 

Oké. Hier zitten we dan. Waardig onze wonden te likken en te beseffen dat die brug er niet gaat komen. Wat nu? 
Soms is dat besef niet zo heel erg. Als de persoon aan de overkant een vage vreemde is waar je verder niks mee te maken hebt, dan wordt die dus geen vriend. Uit zo’n ontmoeting kun je alleen maar proberen iets op te steken. De reden waarom je deze persoon fout had ingeschat.

Als de persoon aan de overkant iemand is om wie je geeft, of iemand waar je iets van nodig hebt, dan wordt het moeilijker.

Iemand om wie je veel geeft, aan de overkant van een kloof zien staan, is pijnlijk. Maar er is hoop. Je bent niet voor niets om die persoon gaan geven. Er is dus eigenlijk al een brug, zelfs al lijkt die even onbegaanbaar. Als jij niks kunt doen om die te fiksen, dan kun je alleen wachten tot de ander dat doet. In de tussentijd kun je je afvragen wat deze persoon voor je betekent. En waarom die nu even uit je leven is verdwenen. Wat gaf hij je? Kun je misschien leren dat aan jezelf te geven, zodat je deze persoon niet zozeer nódig hebt, als wel graag ziet komen? Grote kans dat de brug op dat punt weer begaanbaar wordt.

Iemand van wie je iets nodig hebt, is lastiger. De klant, die niet wil betalen. De buur die maar blijft keiharde muziek draaien, net wanneer jij je middagdutje doet. Je provider die je fijntjes aan jouw tweejaarlijkse contract houdt maar je twee weken op vier zonder internet laat zitten.

Nog lastiger wordt het wanneer je iets nodig hebt waar je echt om geeft. Dat je ex-partner jou contact met jullie kind gunt. Dat iemand je respecteert. Dat een gijzelnemer zijn gijzelaar ongedeerd vrijlaat.

Je emoties komen de boel vertroebelen en je raakt het Noorden kwijt.

Toen ik eens in zo’n situatie verzeild raakte, bleef ik maar denken: dit is een patstelling. Hoe kom ik hieruit? Hoe bouw ik een brug met iemand die er geen wil? Die elk voorzichtig beginnetje gewoon de afgrond intrapt?

(Hoe blijf ik rustig wanneer ik gek word van frustratie omdat ik het gevoel heb ter plaatse te trappelen?)

En toen kwam er toch nog communicatie op gang.

Mijn bewuste ik: “O, wat was dat daar stilletjes tussen haakjes? Frustratie, zeg je?”
Mijn kleine ikje (betrapt): “Eh… nee, hoor.”

Soms heb je helemaal geen zin in een preek van jezelf met als thema 'alles zit in jou, laat de anderen los'. Maar soms is dat precies wat je nodig hebt. En soms is het ook helemaal niet zo erg.

Bewuste ik: “Volgens mij zeggen we ergens ‘nee’ tegen onszélf.”
Ikje (koppig): “Nee hoor.”
Bewuste ik: “Ik weet zeker van wel.”
Ikje (defensief): “Nee.”
Bewuste ik: “En volgens mij staan we ook ergens stil. Dat frustreert ons.”
Ikje (mokkend): “Dat ligt niet aan mij. Hij daar aan de overkant doet alsof ik te onbelangrijk ben om mee te praten.”
Bewuste ik (streng): “Het gaat over ons, niet over de figuur aan de overkant. Willen we eigenlijk in ons hart niet al een hele tijd… Je weet wel. Dat ene plan.”
Ikje (zenuwachtig): “Dat plan is niet van belang. En gek ook, trouwens. Het gaat hier om die brug die maar niet van de grond komt.”
Bewuste ik: “Vergeet die brug toch gewoon even. We dromen er al jaren van om…”
Ikje (snel): “Nee! Dat kan niet. En hou er nu over op, of ik word boos.”
Bewuste ik (zelfvoldaan): “Zie je wel dat we ‘nee’ zeggen? Je hebt al drie keer ‘nee’ gezegd in één minuut.”
Ikje (kinderachtig): “Nietes!”
Bewuste ik: “Wie probeer jij eigenlijk voor de gek te houden?”

Als je in de spiegel stilstand ziet, dan is dat omdat je stilstaat.
Heel simpel.
Dus als je in beweging komt…

Ikje: “…” (probeert schoorvoetend een gek dansje)
Bewuste ik: “…” (klapt bemoedigend het ritme en doet mee)

Het resultaat bleek wonderlijk.

Sindsdien weet ik: ‘ja’ tegen jezelf zeggen, zet zoden aan de dijk. Genoeg om uiteindelijk vanzelf een brug te vormen. Misschien wel naar een heel andere plek. Waar je als bij toverslag vindt wat je nodig had en meer.

Alles kan. Wondertjes bestaan wanneer je ze toestaat. Zodra je dat beseft, sta je nooit meer stil.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten