“Bel ze op en vraag waar ze blijven met dat antwoord,” zegt
mijn zus, ongeduldig in mijn plaats.
“Goh, dat weet ik niet hoor,” antwoord ik bedenkelijk. “Ik
heb ze gisteren al gemaild.”
“Wat maakt dat nu uit. Zit ze een beetje achter de vodden!”
Ik was een van die verlegen kinderen. Als kleuter verstopte
ik me letterlijk achter de rokken van mijn moeder. Ruzie maakte ik niet zo
gauw. Om ruzie te krijgen moet je het eerst oneens met iemand raken, en
daarvoor moet je eerst duidelijk maken wat jij vindt of wil. En dat deed ik
niet zo vaak. Dat wil helemaal niet zeggen dat ik geen duidelijke mening had,
die had ik namelijk wel – ik liet hem alleen niet horen.
Op een gegeven moment wordt het je wel duidelijk dat je in
het leven niet ver komt als je altijd maar blijft zwijgen. Het begint bij
simpele dingen. Als iemand je vraagt: “Wil jij ook een koekje?” en je zegt
niks, dan is de kans verdraaid groot dat je er geen krijgt. Als iemand je
voorstelt: “Wil jij ook in die achtbaan?”, dan moet je ‘nee’ zeggen als je niet
wil worden meegesleept en over de kop gezwierd. En als de juf vraagt: “Wie weet
het antwoord op deze vraag?” moet je wel je hand opsteken als je haar wil
duidelijk maken dat jij het weet.
Soms is het lastiger. Als niemand je iets vraagt, maar je
een vacature ziet passeren die je op het lijf geschreven is, al is hij tien
keer zo uitdagend als het werk dat je nu doet. Als iemand zegt: “Jij doet dat
klusje wel even, hé, je hebt toch tijd genoeg!”
Het is veel moeilijker als je moet ingaan tegen een aanname,
de stilte, of de status quo. Maar nog o zo veel belangrijker.
Het is een les die velen met mij moeten leren, als kind of pas
veel later als volwassene. Vaak wordt die les welsprekend samengevat met
‘opkomen voor jezelf’. Het klinkt zo eenvoudig. Gewoon, opkomen voor jezelf. Het
is alleen eenvoudig voor wie het
vanzelf al doet. En zelfs dan zijn er vragen te stellen. Is het wel nodig om op
te komen voor jezelf, als alles immers op je pad komt met een reden? Tot waar
mag je gaan, om op te komen voor jezelf? Omdat het voor mij geen
vanzelfsprekendheid was, heb ik vaak stilgestaan bij het waarom, hoe en wanneer.
Ik begon er pas vat op te krijgen, toen ik begreep dat er
twee even belangrijke delen aan het proces ‘opkomen voor jezelf’ zijn. Het eerste
deel is opkomen voor.
Hoe doe je dat? Een hoop associaties komen vast wel naar
boven als je daarbij stilstaat:
Zeggen wat je te zeggen hebt.
Je grenzen aangeven.
Durven uitkomen voor wat je nodig hebt.
Je kwaliteiten niet wegstoppen.
Protesteren als iets niet naar je zin is.
Met de vuist op tafel slaan als je niet gehoord wordt.
Je grenzen aangeven.
Durven uitkomen voor wat je nodig hebt.
Je kwaliteiten niet wegstoppen.
Protesteren als iets niet naar je zin is.
Met de vuist op tafel slaan als je niet gehoord wordt.
Als je al die dingen nog nooit gedaan hebt, dan kan het
ongelooflijk spannend zijn om ermee te beginnen. Eng zelfs. En het probleem met
enge dingen doen, is dat je ze met het zweet in de handen aanvat, opgefokt door
adrenaline, zodat je je hersenen er niet helemaal meer bij hebt. Je zegt niet
wat je te zeggen hebt, je schreeuwt het. Je komt niet uit voor wat je nodig
hebt, maar eist het op, met schrille stem.
Soms loopt dat verrassend goed af, soms ook niet zo goed. En
dan is de verleiding groot om in een hoekje te gaan zitten mokken. ‘Zie je wel
dat ik het niet kan.’ Of: ‘Zie je wel, opkomen voor jezelf is onzin: ofwel iets
komt vanzelf op mijn pad, of niet.’
Hier komt het tweede deel van ‘opkomen voor jezelf’ om het
hoekje kijken. Jezelf.
En dat brengt twee belangrijke vragen met zich mee, om te
stellen vóór je begint met dat opkomen.
1. Voor wie kom ik eigenlijk op? Voor mezelf of voor iemand
die naast me staat en ik respecteer, en die vindt dat ik zou moeten opkomen
voor mezelf?
en
2. Hoe komt het dat het zover is gekomen dat ik moet opkomen
voor mezelf?
De eerste komt vaker voor dan je zou denken. Maar opkomen
voor jezelf heeft niet zoveel zin als je het alleen doet omdat iemand anders
het zegt (ook al is die ander een streng stemmetje in je hoofd). Er is
overtuiging voor nodig, die alleen maar uit jezelf kan komen. Wat niet wil
zeggen dat iemand die overtuiging niet kan wakker maken. Maar zolang je die overtuiging
niet voelt, ben je helemaal niet aan het opkomen voor jezelf. Je bent iets aan
het doen omdat je vindt dat het moet. En ‘moeten’ is helemaal geen deel van de
kern van jezelf.
De tweede vraag is nog belangrijker. Want het is waar: alles
wat goed voor je is, komt vanzelf op je pad. Op het moment dat je met je vuist
de schoteltjes op de tafel moet laten daveren, is er dus iets aan de hand.
Echter, en dat is heel belangrijk: dat wil niet zeggen dat je het dan maar niet
moet doen! Het wil alleen zeggen dat je beter éérst achterhaalt hoe het zover
is gekomen. Vind je dat jij geen ruimte verdient? Dan is het niet gek dat
anderen jouw ruimte komen inpikken. Ben je ervan overtuigd dat je geen recht
van spreken hebt? Dan zal niemand naar je luisteren…
De eerste bij wie je moet opkomen voor jezelf ben je zelf.
Op het moment dat je jezelf ervan weet te verzekeren dat
jouw grenzen belangrijk zijn, dat je gehoord mag worden en dat jouw kwaliteiten
de moeite waard zijn… zul je dat met overtuiging kunnen overbrengen. Desnoods met
de vuist op tafel, want het kost soms een beetje moeite om een scheefgegroeide
situatie recht te trekken. Maar het klingelen van de schoteltjes zal vrolijker
klinken, en je zult er later om kunnen lachen in plaats van mokken.



