woensdag 30 november 2016

All shall be well



Een uitspraak tegenkomen die je treft, kan zo’n fijn moment zijn. Iemand die iets verwoordt wat je al lang voelde, maar nog nooit onder woorden had gebracht. Of waar je je zelfs niet helemaal bewust van was. Je wordt wakker in een omgeving die nieuw is, maar vertrouwd voelt. 

Kortgeleden kwam ik een citaat tot twee keer toe op één dag tegen, in heel andere contexten. En sindsdien blijft het af en toe door mijn hoofd spelen.

“All shall be well
And all shall be well
And all manner of thing shall be well”

Of, in mijn vrije vertaling:

“Alles komt goed
En alles zal goed zijn
En alle mogelijke dingen zullen goed zijn”

Het is een citaat uit het werk van een mystica uit de 14de eeuw, Julian of Norwich. Ik ben niet de enige die erdoor getroffen werd. T.S. Eliot was er zo van onder de indruk dat hij de regels opnam in een van zijn gedichten.

Grappig genoeg zegt mijn schoonmoeder enige tijd later vanuit het niets: “Als ik jouw blog lees dan valt het me op: uiteindelijk is het allemaal op de een of andere manier ‘goed’.” Ik schrik er eerst even van – bedoelt ze nu dat ik geen andere nuances ken, of alles toedek? Maar zo zit het ook weer niet. Ik heb gewoon de neiging om welke kwestie dan ook uiteindelijk met een positief licht te beschijnen. Kennelijk heb ik inderdaad enige verwantschap met het citaatje dat in mijn hoofd blijft rondbuitelen. Dus speel ik graag mee, en verdiep me er eens in. Wat zit er allemaal in deze zinnetjes?

Wat eerst en vooral opvalt: ze stralen een enorme troost en geruststelling uit.
Mijn geloof is niet helemaal hetzelfde als dat van Julian of Norwich. Maar toch deel ik met haar een paar essentiële overtuigingen, waaronder deze: dat er een goedaardige, enorme, omvattende scheppende kracht stroomt door alles wat leeft. En ze heeft gelijk. Als je daar echt in gelooft… dan kun je er niet omheen dat uiteindelijk alles goed zal komen. 

We worden ermee om onze oren geslagen, als kind al. Happy ends zijn maar een sprookje, hoor. In het echt gaat het niet zo. Lees maar eens een goéd jeugdboek. Dan zie je dat er ook trieste eindes zijn. 

Het gaat er maar allemaal om waar je het einde legt. En of er wel een einde is. Oké, een happy end dat bestaat uit ‘en de twee geliefden vonden elkaar’… we leren al snel dat er nog hoofdstukken daarna komen die net zo uitdagend zijn als de zoektocht die ervoor lag. Maar waarom zou het moeten eindigen met ‘en toen kregen ze ruzie, hun liefde was toch niet zo perfect’? Als je zover gekomen bent, ga dan dóór. Tot je komt bij ‘en toen leerden ze dat ze niet perfect hoefden te zijn, maar eerlijk zichzelf mochten zijn en hielden ze nog meer van elkaar’. 

Ik geloof in happy ends. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik mijn ogen sluit voor de vervelende dingen die gebeuren. Voor de pijnlijke momenten die je beleeft in je levensverhaal. Voor de onafgemaakte wegen en de afgebroken bomen. Maar ik geloof dat er méér is. Dat de pijn getransformeerd kan worden tot een kans. Dat elke onafgemaakte weg toch een ontdekking heeft gebracht. Dat de afgebroken boom weer uit zichzelf kan ontspruiten. 

Ik ging een beetje lezen over haar, Julian of Norwich. Deze merkwaardige vrouw uit de 14de eeuw die het eerste boek heeft nagelaten dat we kennen van een vrouwelijke auteur. Ze had intrigerende gedachtes, bijvoorbeeld over zonde. Zonde, zo schreef ze, is noodzakelijk. 

Zonde is noodzakelijk? Niet meteen iets dat je van een brave katholieke vrouw zou verwachten. Maar dat zag ze zo: door de zonde komt de mens tot meer zelfkennis en zo komt hij vanzelf dichter tot God. 

Het deed me denken aan een andere uitspraak over zonde. Volgens een andere levensfilosofe, Christiane Beerlandt, is de erfzonde: de mens die het geloof in de volheid van zichzelf (zijn levende kern van goedheid, waarin een sprankeltje goddelijkheid ligt) is verloren… en twijfelt. 

Als je die twee combineert, dan kom je tot iets vreemds, een beetje paradoxaal, maar erg mooi. 

Er is maar een ding dat je echt fout kunt doen, en dat is twijfel toestaan aan de waarde van je diepste kern, je kern die verbonden is met al wat leeft, en die een ongelooflijke kracht ten goede heeft. Maar: zelfs dat is niet erg. Wees niet boos op jezelf, omdat je een keer twijfelt… omdat je in die twijfel op zoek bent gegaan naar iets om de leegte mee te vullen: materie, ambitie, een mens, een kleine of grote verslaving… Leer jezelf al doende beter kennen, keer terug tot de kern en weet: all shall be well.   

dinsdag 22 november 2016

Affirmaties, visualisaties, wensen



“Wat vind jij daar nu van?”, vroeg mijn vriendin N een poos geleden. Ze had net een artikel over affirmaties gelezen. Als je het maar vaak genoeg voor jezelf herhaalt, kun je jezelf van iets overtuigen. Of je kunt iets tot werkelijkheid denken.

“Wat vind je er zelf van?”, vroeg ik haar. N legt graag mensen op de rooster, maar soms moet je de rollen een keer omkeren. Dat houdt het interessant.

“Het klinkt mij een beetje naar ‘willen hebben’,” zei ze peinzend. “Al moet ik zeggen dat het, toen ik het een keer uitprobeerde, wel verhelderend werkte: ik voelde ineens wel duidelijk hoe ik tegenover datgene stond dat ik probeerde te affirmeren.”

Dat het niet zo verheffend is om al je energie te besteden aan het waarmaken van ‘ik zal een grote auto hebben’ of ‘ik verdien een massa geld’, dat ligt nogal voor de hand. Wanneer je jezelf verliest in het materiële, dan gaan er een heleboel andere dingen verloren. Maar is er ook iets mis met vrijheid of geluk of zelfvertrouwen willen hebben?
Verkeerd is dat niet, fout – een foute redenering – wel: Geluk kun je natuurlijk niet hebben. Als je geluk probeert vast te grijpen, waar je het vindt bij een mens of in een bezigheid of op een plek of door een ding… duikt meteen ook de angst op die je toefluistert dat je dit geluk vroeg of laat weer kunt verliezen. Vrijheid willen hebben, verandert een mensenleven in een jacht op weidse vergezichten, een worsteling tegen relaties en uiteindelijk boosheid op elke beperking. Het is iets heel anders dan gelukkig of vrij zijn.

Maanden later komt een soortgelijk onderwerp voorbij aan tafel met vrienden. De borden raken leger, maar het gesprek verdiept zich en is boeiender dan opruimen of koffie gaan zetten.

“Het werkt echt, hoor,” zegt iemand. “Als je visualiseert wat je wil, dan wordt het werkelijk. Heel veel mensen hebben dat al ervaren.”
De menselijke geest is erg sterk. Dat verbaast mij dus helemaal niet.
“Mhm, da’s waar. Maar je moet wel oppassen met wat je visualiseert. Be careful what you wish for,” zegt een tweede.
“Och, als je alleen positieve dingen visualiseert, dan kan het toch niet misgaan?”
“Ik weet niet hoor. Ze zeggen toch dat je nooit iets mag vragen dat jezelf materieel gewin oplevert?”, zegt een derde.
“Pff, waarom eigenlijk. Alsof materie per se slecht is.”
“Materieel, immaterieel,” zegt de tweede weer. “Dat is allemaal bijzaak. Het gaat erom dat je je wens zorgvuldig verwoordt.”

Oude sprookjes waarschuwen daar ook al voor. Het befaamde verhaal over de drie wensen, vertelt over een arm koppel dat drie wensen krijgt. De vrouw is zo uitgehongerd dat ze al weken droomt van een heerlijke, warme worst, dus die wenst ze onnadenkend. De man, woedend dat ze een wens aan zoiets onnozels verspild heeft, wenst dat de worst maar aan haar neus vastgeplakt zat, zodat ze haar lesje zou leren! Vervolgens krijgen ze de worst er op geen enkele manier af… behalve dan door de derde wens te gebruiken om haar weer te bevrijden.

Het probleem met wensen is dit: je doet een wens vanuit een gevoel dat er iets ontbreekt. Maar: als je er vanuit gaat dat concrete dingen en situaties op je pad komen als een weerspiegeling van je innerlijke overtuigingen… dan probeer je een heel moeilijke kloof te overbruggen wanneer je de uitkomst van die wens nu probeert te materialiseren. Je reikt naar iets dat er nu nog niet is, omdat de geschikte omstandigheden (innerlijke overtuigingen en gesteldheid) er nog helemaal niet zijn. Hoe specifieker en groter de wens, hoe lastiger en groter de kloof. Zoiets als een boom proberen te planten voor je voor een gezonde voedingsbodem hebt gezorgd in een tuin die nu nog betegeld is.

Voor mij is een goede visualisatie een wens waarbij je wel vertrekt vanuit een verlangen, een visioen van iets dat je graag werkelijkheid zou willen zien worden… maar tegelijk openstaat voor elke stap daarnaartoe. Het opruimen van tegels, het loswoelen van de aarde, water oppompen. Dan sta je tegelijk ook open voor het plotse besef dat je geen boom wil, maar een paar struiken, omdat je anders helemaal geen licht meer krijgt in je huis.

Een vriendin omschreef het een keer zo: “Altijd wanneer ik mediteer, dan vraag ik om het beste. Het beste voor mij op dit moment.” En ze had een punt. Ons onderbewuste zelf weet wel wat er op dit moment goed voor is. Dat hoeven we niet af te dwingen met technieken en mechanismen.

Toch zijn specifieke wensen en verlangens deel van datgene wat ons tot individuen maakt. En ik ben er een groot voorstander voor om elke wens die je maar wil toe te laten. Of dat nu gaat om meer vrijheid, zelfvertrouwen of zelfs een groter huis waarin je je fijner zou voelen dan je huidige, claustrofobische woonplek. Waarom zou je grenzen stellen aan dromen,waarin je nieuwe mogelijkheden ontsluit? Geloven dat ze kunnen waar worden, geeft ze kracht. Zolang je maar weet dat ze niet moeten waar worden op de precieze manier en in de exacte vorm die je ratio nu bedacht heeft. Als je je ratio echt nuttig wil inzetten, dan kun je dat doen door je wensen eens van liefdevol te onderzoeken.

Wil je per se een boom? Oké, waarom niet! Maar: waar gaat het eigenlijk over? Je verlangen naar meer groen? Of wil je de buurman de loef afsteken omdat hij ook een boom heeft? Wanneer je goed kijkt naar je verlangen naar meer groen, besef je misschien dat je al veel te lang geen boswandeling meer hebt gemaakt. Wanneer je kijkt naar je ergerlijk snoeverige buurman besef je misschien dat je zelf ook verloren bent gelopen in ambitie. Dat je het vredige gevoel mist van niets-doen, behalve liggen in de schaduw van een vriendelijke boom. Of misschien wil je heel gewoon een boom om zijn bomigheid. 

Graaf naar de kern van je wens. En kijk, het begin om hem te laten uitkomen, zal daar fonkelen.  

woensdag 16 november 2016

Op 't gemak

Weet je wat,” zeg ik energiek. “Straks als we thuiskomen, kunnen we alvast snel even pesto maken, wat dingen snijden en de keuken opruimen.”
Ik zie het gezicht van mijn geliefde even vertrekken bij de woorden ‘alvast’ en ‘snel’. “Waarom?”
“Wel, dan zijn we vanavond op ons gemak, want dan staat alles klaar.” Heerlijk efficiënt, toch? We komen net uit het zwembad en het lijkt me wel wat om die ontspannen rozige sfeer die je na een uurtje zwemmen krijgt, vanavond ook te hebben.  
“Uhu,” antwoordt J. “Óf we doen nu niks, en nemen er vanavond op ons gemak de tijd voor.”

Het verschil tussen mannen en vrouwen? Of gewoon tussen twee temperamenten? In elk geval: op zo’n moment besef je weer hoe leerzaam menselijke relaties eigenlijk zijn. Want ja, waarom zou de dag niet op het gemak kunnen verlopen, alleen omdat je weet dat er straks nog dingen gedaan moeten worden? Waarom zou je een rozige sfeer afbreken… met als doel om die later weer te hebben? Niet zo hier-en-nu.

Een poosje later zit ik te lezen over meditatietechnieken.

“Grappig,” merk ik op. “Eigenlijk hebben heel veel technieken met elkaar gemeen dat de eenvoudigste begint met ademhalen. Prachtig eigenlijk, want dat doet iedereen en kan iedereen.”
“Tja,” zegt J. “Er zit ook wat in om daar te beginnen. Want als je al niet rustig de tijd kunt nemen om adem te halen, hoe kun je dan rustig de tijd nemen voor andere dingen?”
Ik incasseer de veelbetekenende blik met rollende ogen. “Al goed, al goed. Ik heb al gezegd dat we niks alvast snel hoeven te doen.”

Ademhalen is zo’n vanzelfsprekend maar wonderlijk proces. Je doet het zonder erbij na te denken, zelfs in je slaap. In dat opzicht is het net zoiets als je maag of je nieren: die doen hun werk zonder dat jij er bewust mee bezig moet zijn. Maar kies je ervoor om wel bewust met je lichaam bezig te zijn, dan is je ademhaling een van de eerste dingen die je meteen kunt beïnvloeden. Een proces waaraan je precies kunt merken hoeveel invloed je eigenlijk op je lichaam kunt uitoefenen. Als je je laat meeslepen door stress of paniekerige gedachten begin je kort en hijgerig te ademen. Op het moment dat je je bewust ontspant, merk je dat je ademhaling meteen volgt: die wordt dieper en rustiger. 

In het boek De Sleutel tot Zelf-Bevrijding van Christiane Beerlandt (over de psychologische kernoorzaak en oplossing van ziekten en aandoeningen) lees je bij de psychologische achtergrond van gezonde ademhalingswegen:

“Vrijheid en autonomie! Ruimte exploreren zonder zelfbeperking. (…) Besef dat je bewustzijn open en onbegrensd is. Kwaadheid en angst zijn slechts uitingen van gevoelens van onmacht; grijp die macht over jezelf.”

Ik vind het altijd boeiend om te kijken hoe die psychologische achtergrond zich uitdrukt in de concrete lichamelijkheid, of in dit geval: in het concrete lichamelijke proces.

We staan niet erg vaak stil bij de vraag waarom we eigenlijk ademhalen. Om te leven, ja, dat weten we: we kunnen wel even onze adem inhouden, maar na hoogstens een paar minuten houdt het op. Als je dan nog geen teug lucht naar binnen zuigt – en het is vrijwel onmogelijk om dat niet te doen, zo groot is die drang – dan zorgt je lichaam er wel voor dat het gebeurt: het draait het licht uit en je longen beginnen vanzelf weer te werken. Maar wat gebeurt er nu eigenlijk precies wanneer we ademhalen?

We hebben zuurstof nodig. En dat haalt ons lichaam uit de lucht die we inademen. Die zuurstof wordt – vereenvoudigd samengevat – door onze cellen gebruikt om voedingsstoffen om te zetten in energie. De reststoffen ademen we weer uit. Omdat er zuurstof bij te pas komt, wordt dit gebeuren een ‘oxidatieproces’ genoemd. Een oxidatieproces dat we veel beter kennen, is verbranding. Iedereen die al eens een tegensputterende barbecue aan de gang heeft proberen te krijgen, kan ervan meespreken: zuurstof brengt het vuur op gang. De blaasbalg, of desnoods gewoon je wangen flink bol blazen, spoort kleine gensters aan om een mooi vuurtje te worden.

Rustig ademhalen betekent: jezelf de tijd geven om stoffen die je helpen om je energie aan te spreken binnen te halen… en de stoffen die je niet nodig hebt, los te laten. Je hoeft niet krampachtig te proberen om alleen zuurstof binnen te krijgen en de rest van de lucht buiten te houden… nee, je ademt lucht in, en je lichaam haalt eruit wat goed is, en ademt de rest gewoon weer uit.

Er zitten, kortom, twee hele mooie boodschappen in het ademhalingsproces verstopt.Ten eerste: wanneer je op ontdekking gaat in het leven, hoef je jezelf nooit beperkingen op te leggen. Snuif de lucht op in wouden en steden, tempels en kerken, in grote gezelschappen, intieme relaties of innerlijk tumult. Open. Onbegrensd. Want ten tweede: jij hebt de macht om te beslissen wat je van je ontdekkingsreis meeneemt en wat je achterlaat. Zonder onderhandelen, schudgevoelens of twijfel. Jij bent degene die beslist wat je behoudt van hetgeen je inhaleert, omdat het je energie geeft… en wat je weer uitblaast omdat het je niets bijbrengt. Rustig. Elk moment. Op ’t gemak.

maandag 7 november 2016

Herkenning en vreemdheid

Sommige inzichten zijn achteraf voor de hand liggend en daar doe je niet moeilijk over. Je catalogeert ze dankbaar in je bibliotheek van opgedane ervaring en wijsheid. Andere bevatten een schijnbare tegenstelling waar je even over moet nadenken alvorens die tevreden een plekje te kunnen geven.

Een paar jaar geleden had ik er zo een:
‘Hoe meer je je met iemand vereenzelvigt, hoe minder goed je hem/haar aanvoelt.’

Het klinkt een beetje contra-intuïtief. Als je een kind wil leren om empathisch te reageren, dan zeggen we: ‘Beeld je eens in dat jij het bent die ze duwen en zijn speelgoed afpakken. Zou jij dat leuk vinden?’ Als volwassenen doen we het nog steeds. We verplaatsen ons in een ander en kunnen ons op die manier voorstellen hoe het is om in zijn schoenen te staan. Het is een handig hulpmiddel. Behulpzaam bij het vinden van troostende woorden. Of bij het rustig blijven als iemand die normaal altijd vriendelijk is, je ineens afsnauwt. Je vraagt je af wat jij zou willen horen. Waarom jij vanuit het niets zou exploderen. Het zorgt er ook voor dat we kunnen genieten van een boek of een film, omdat we ons in de plaats van het hoofdpersonage kunnen stellen.

Dus: wat is er mis met dit plaatje? Niks. Het heeft alleen, zo begreep ik ineens, duidelijke beperkingen.

Het begin van de redenering – leef je in, om empathisch met een ander mens te kunnen omgaan – houdt steek. Je maakt een connectie met iemand. Je stelt je open voor wat hij op dit moment moet voelen. Die stap is vanzelfsprekend zinvol: als je je voor iemand afsluit, dan is het nogal moeilijk om aan te voelen wat er zich in hem afspeelt.

Meteen daarna, en deze stap is meestal niet van de vorige te onderscheiden, begin je in je binnenste onbewust naar vergelijkingsmateriaal te zoeken. Als iemand bekent zich eenzaam te voelen, dan geef je dat woord betekenis door elk gevoel van verlatenheid dat je hebt gekend. Als je verdriet ziet in de ander, dan grijp je terug op de droefenis die jij hebt gekend. Dit is een heel natuurlijk proces, bijna instinctief. Iemand intens zien huilen kan je eigen tranen doen toeschieten, zelfs al ben jij niet verdrietig om het onderwerp van zijn droefenis.

Tot zover zorgt inleving, jezelf in de plaats van de ander stellen, alleen maar voor positieve dingen. Je voelt mee, je voelt je geneigd te helpen, en je hebt ook een idee hoe je die hulp moet bieden. We zijn allemaal mensen en we hebben dus een hoop gemeen. Emoties en gevoelens zijn vaak wel vergelijkbaar. Je kunt vrij veilig gokken dat, aangezien jij de neiging had om degene die de splinter uit je vinger peuterde een klap te geven, iemand anders met pijn ook niet écht boos is op degene die hem probeert te helpen.

Het probleem, of liever: de beperking van dit proces, zit hem in de derde stap. Je hebt niet altijd de bedoeling om die te zetten, maar je zet hem vaak toch wel, en gevoelige mensen het snelst. In stap 3 ben je zo bezig met de ander, met wat er in hem omgaat, dat je je als het ware uit jezelf laat trekken. Het kan al in een heel simpele conversatie gebeuren, maar hoe meer het gesprek je raakt, hoe sneller het gebeurt. Of dat nu is omdat het onderwerp zelf je na aan het hart ligt, je sterke gevoelens hebt voor je gesprekspartner, of hij in een moment van grote nood zit. Eén stapje voorbij het moment van het vergelijkingsmateriaal begin je je te vereenzelvigen met de ander.

Je hebt het niet altijd in de gaten, zeker niet meteen. Deze stap sluit immers ook alweer zo naadloos aan bij de vorige.

Je kunt je het proces visueel voorstellen als je denkt aan mensen als kleurvlekken. Die hebben allemaal twee dingen gemeen. Ten eerste zijn ze allemaal vlekken – ze hebben geen vaste onwrikbare randen, zijn beweeglijk, kunnen groeien of krimpen maar hebben een zekere minimum omvang, want een vlek is geen stipje. En ten tweede hebben ze gemeen dat ze een kleur hebben – hoe subtiel de kleur ook is, een kleurvlek heeft inherent kleur. Daarnaast zijn er ook verschillen. Kleurvlekken kunnen vele vormen hebben. En er is een heel palet aan kleuren en kleurencombinaties dat ze kunnen hebben.

Als een rode en een blauwe vlek elkaar treffen, dan krijgen ze dus een gevoel van herkenning, maar ook van vreemdheid.

Als Rood een poging wil doen om Blauw te begrijpen, dan stelt hij zich open (stap 1). Hij laat een druppeltje blauw binnen en zoekt (stap 2) binnen zijn rode zelf naar iets vergelijkbaars: met dezelfde intensiteit, dezelfde vorm, omvang of pastelgradatie. Als de twee druppels over elkaar schuiven, dan wordt er, als je er vanboven naar kijkt, een stukje paars gevormd. Rood begrijpt Blauw op dit moment, er is een connectie.

Als de druppel rood en de druppel blauw zich volledig met elkaar vermengen (het begin van stap 3) zodat er één grote paarse druppel ontstaat, dan begrijpt Rood Blauw nog beter. Toch? Door iets van de ander te integreren in onszelf, kunnen we een beetje groeien, onze tinten een beetje verrijken. Onze wereld wordt een beetje groter, en dus ons begripsvermogen ook.

Ja… en nee.

Als stap 3 uit de hand begint te lopen, doordat Rood steeds meer blauw in zich laat binnensijpelen, het opslokt en zijn eigen kleur vergeet, tot hij bijna helemaal paars is geworden… dan gebeurt er iets raars. Rood ziet Blauw niet meer als blauw. Alles lijkt paars, en paars, zo redeneert hij vanzelf, is gewoon een soort rood. Of: rood is gewoon een soort paars, en misschien is paars eigenlijk een soort blauw?

Dit is de plek waarop het aanvoelen gigantisch kan scheeflopen. Woorden van troost missen hun doel, een welgemeend compliment komt over als kritiek, je goedbedoelde raad maakt alles erger of je wordt gigantisch door iemand bedonderd. Omdat je het onderscheid tussen jezelf en de ander bent vergeten en in de vereenzelviging de vergelijking té ver hebt doorgetrokken.

Echt aanvoelen heeft iets van liefhebben. Je houdt van een ander omdat je aanvoelt dat jullie iets gemeen hebben, iets wezenlijks. Een vorm, een intensiteit, een trilling. Misschien alle drie. Maar je houdt ook van de ander net omdat je aanvoelt dat er iets anders dan jijzelf, iets unieks aan deze persoon is.

Blauw en Rood, als ze een of andere langdurige relatie aanknopen, zullen een groter stuk paars tussen hen in creëren. Waar ze hun kleuren over elkaar heen hebben geschoven, ontstaat iets nieuws, iets prachtigs. Soms mengen ze misschien een aantal druppels en laten die dan los als een nieuw, zelfstandig iets: Paars. Een baby, een project, een schepping. In beide gevallen zal het paars des te mooier en puurder zijn, als Blauw nooit vergeet hoe belangrijk het is dat zijn blauw ook echt blauw is, en af en toe eens onderzoekt hoeveel hemelsblauw, pauwblauw of koningsblauw hij tot uitdrukking wil brengen. Zodat hij een even intense bijdrage kan leveren als het hartebloedrood, magenta of diep bordeaux dat Rood in de mix gooit.

Om een ander goed aan te voelen, heb je die twee ervaringen nodig: van herkenning en van vreemdheid. De beste manier om iemand aan te voelen, zodat je hem kunt helpen of inschatten of een vruchtbaar gesprek met hem kunt hebben, is om voor hem open te staan zonder in hem op te gaan. Lijkt dat vreemd afstandelijk? Denk dan eens aan het moment waarop je als kind ooit enthousiast besloot om alle kleuren met elkaar te mengen tot een kleur die alles zou omvatten. Helaas. Het resultaat was bruine smurrie. Iets heel anders dan de regenboog waarmee je begon...